We zitten allebei aan ons bureau, hij in Utrecht en ik in Ede. We hebben onze mobiele telefoons op tafel staan, zodat we onze handen vrij hebben tijdens het videobellen. Het is niet de eerste keer dat wij bellen: Joël is mijn collega, coach en leidinggevende. Hij drinkt zijn laatste slok thee op en begint te vertellen.

‘Ik kom uit een gezin van vier, waarvan ik de oudste ben. Mijn ouders hebben elkaar eind jaren ‘70 ontmoet. Ze waren allebei zendeling en kwamen bij dezelfde zendingsdienst in de Filipijnen terecht. Het plan van mijn vader was om twee jaar daar te blijven, maar in plaats daarvan bleef hij tien jaar en kwam hij terug met vrouw en kinderen. We zijn eind jaren ‘80 naar Nederland verhuist; ik was drie jaar oud.’

“Ik loop raar, gebogen en scheef”

‘Een van de redenen voor mijn ouders om weer terug naar Nederland te komen, was voor de betere zorg voor een kind met een handicap. Ik ben namelijk geboren met een open ruggetje en dat heeft mij en mijn leven gevormd. Ik loop raar, gebogen en scheef. Een heleboel van mijn spieren doen het niet, waardoor ik veel dingen niet kan doen zoals anderen dat zouden kunnen. Ik word snel moe, ik kan moeilijk balans houden en ik voel allerlei dingen niet in mijn benen en voeten, zoals wondjes en dergelijke.

Ik kan het gesprek dat mijn ouders hadden op mijn basisschool nog herinneren: het zou voor mij lastig worden om mij aan te passen in een normale school. Achteraf ben ik dankbaar dat ik niet naar een speciale school hoefde, dat was niet vanzelfsprekend in die tijd. Ik heb wel altijd enorm mijn best moeten doen om erbij te kunnen horen. Bij een sponsortocht gingen zij lopen en ik fietsen, bij uitjes ging ik tegen alle verwachtingen in tóch mee en ik probeerde continu een manier te vinden om alles mee te kunnen maken. Ik moest mijzelf tot het gaatje pushen om erbij te horen, om de beste te zijn en om te bewijzen dat ik het wél kon.

In de klas was ik een van de slimste kinderen, omdat ik goed kon leren. Dankzij de speciale behandeling die ik kreeg en nodig had, was ik ook het lievelingetje van de juffen en meesters. Maar vrienden en vriendinnen krijgen, was niet zo makkelijk. Ik hoorde niet bij een groepje. Ik had wel een beste vriend, maar altijd maar ééntje, ik was nooit onderdeel van een grotere groep, want ik kon dankzij mijn handicap ook nooit meedoen met dingen. Ik werd over het algemeen niet gepest. Ik hoorde er gewoon niet bij.

Op de middelbare school versterkte dit. Ik kon minder hard fietsen en fietste altijd achteraan, ik liep rond met een karretje waar mijn tas en boeken in zaten en ik sloot niet aan bij mijn leeftijdsgenoten. Ik was een christelijk, braaf, lief jongetje die bang was om dingen verkeerd te doen. Ik wilde geen straf krijgen en niet buiten de boot vallen. Ook op deze school was ik een lievelingetje van de docenten vanwege mijn handicap. Ik kijk verdrietig terug naar mijn middelbare schooltijd.’

Ichthus Utrecht

‘Na de middelbare school heb ik in Utrecht bestuurskunde gestudeerd. Met twee ouders in de zending ben ik idealistisch opgevoed, en dat heb ik meegenomen. Ik houd van beleid verbeteren, van de wereld verbeteren. Min of meer toevallig kwam ik bij Ichthus Utrecht, een christelijke studentenvereniging. Hier heb ik vrienden gekregen en ben ik een sociaal type geworden. Ik richtte mij steeds minder op mijn studie en ik was aan het compenseren voor wat ik daarvoor gemist had: vrienden en gezelligheid. Ik heb het niet van stoer of lollig zijn en heb dat ook nooit gehad: ik was klein en donker en ik compenseerde mijn gebrek aan charisma met diepgaande gesprekken.

Aan het eind van mijn studententijd heb ik een bestuursjaar gedaan bij Ichthus Utrecht. Sander was in die tijd mijn studentenwerker, mijn mentor van IFES. Sander was inspirerend op persoonlijk en op geloofsgebied: hij was een mooi, radicaal, avontuurlijk christen in zijn dagelijkse leven. Dat raakte mij en Sander heeft mij toen gevraagd om trainee en vrijwilliger te worden bij IFES. Dit wilde ik! Ik wou teruggeven, ik wou studenten helpen en hen ondersteunen om hun talenten te laten vrij komen. Ik vond het onwijs gaaf om mensen te zien groeien en een bijdrage daarin te kunnen zijn.’

“Mijn geloof was een kaartenhuis”

‘Het jaar na mijn bestuursjaar kwam ik alleen in een dip-periode terecht. Het begon met een verliefdheid dat uiteindelijk op niets uitliep. Dat was een klap voor mij. Ik begon overal aan te twijfelen en kwam zo in een neerwaartse spiraal terecht. Ik kreeg depressieve buien, ik had grote geloofstwijfels en ik ben in die tijd enorm tegen mezelf aangelopen. Ik stelde overal vragen bij: mijn studie, mijn geloof en mijn relaties.

Met ouders die beiden zendeling zijn, was mijn geloof als vanzelfsprekend. Mijn geloof bestond uit een serie vragen met standaard antwoorden daarop: het was een kaartenhuis. Het ene antwoord bouwde voort op een ander antwoord, maar ik had geen eigen ervaring of relatie met God. Ik twijfelde nergens aan. Toen ik in mijn depressieve buien overal wél vragen bij ging stellen, werd ook mijn geloof beproefd. Mijn hele kaartenhuis stortte in elkaar; er bleef niets meer over…

Dit was bevrijdend. Doordat er niets meer over was, kreeg ik de vrijheid om er kritisch naar te kijken, om vragen te stellen en om mijn geloof zo langzaamaan weer te kunnen opbouwen. Ik ben nu niet meer bang voor twijfels, andersdenkenden of onenigheid. Mijn geloof is geen kaartenhuis meer en valt nu niet meer zomaar om: het is organisch en flexibel geworden. Het is geen vast systeem, het kan andere vormen aannemen en juist daardoor kan het tegen een stootje.

Mijn geloof is alleen maar sterker geworden. In 2011 werd ik studentenwerker van Ichthus Utrecht, de vervanger van Sander.’

“God speelt geen rol in mijn leven. Ik speel een rol in Zijn leven”

‘Juist tijdens dit soort lastige periodes, zit er een verschil tussen de daadwerkelijke aanwezigheid van God en tussen wat ik daarvan merk of denk. Een paar jaar geleden is mijn verloving verbroken, nadat we al vier en een half jaar een relatie hadden. Ik heb spijt en ik voel mij er verdrietig en boos over. Boos op mezelf, maar niet op God. Het halfjaar daarna was ik in shock en verdrietig. Mijn coach bij IFES kon niks meer met mij, omdat ik niet meer bij mijn gevoel kon komen en niet in staat was tot zelfreflectie. Ik had een plafond bereikt. Ik voelde mij ellendig, labiel, zwak en kwetsbaar.

Het is niet dat God mij in die tijd heeft verlaten, God was niet verantwoordelijk. God speelt geen rol in mijn leven, ik speel een rol in Zijn leven. Amerikaans predikant Tim Keller noemt bijvoorbeeld dat de relatie tussen God en mens niet is als een man die boven op zolder zit en dat de rest allemaal beneden zit. God is niet een acteur, maar een regisseur. Dat is een andere wereld. Hij schrijft de karakters en laat zichzelf door hen heen zien. God is niet de poppenspeler die aan alle touwtjes trekt en ons laat doen wat Hij wil. Het is een improvisatiespel en ik ben zelf verantwoordelijk voor wat ik doe. God stuurt bij.’

Joël zijn uitleg klinkt logisch, maar ik vind het moeilijk om te begrijpen. Hoe kan iemand die veel heeft meegemaakt erop vertrouwen dat God bijstuurt? Waarom zitten wij dan nu te videobellen, omdat een virus vrij spel heeft gekregen op aarde?

‘Ik denk dat Hij kán ingrijpen, maar dat vaak ook niet doet. God weet wat er gaande is, maar geeft de mensen een vrije wil. Hij heeft ons karakter en onze natuur vormgegeven en Hij weet wat daaruit voort kan vloeien, maar God zit niet achter alles wat er gebeurt. God doet dingen met de coronacrisis en Hij werkt er doorheen, maar ik geloof er niet in dat God de pandemie actief in gang heeft gezet. Het is een combinatie van het gevolg van de gebrokenheid van de wereld, onze natuur, maar ook van niet-menselijke machten naast God. Net als bij de mensen hebben ook deze machten een vrije wil, zelfs als deze tegen Gods wil in gaan.

Boven ons is een geestelijke strijd gaande en het gevolg is dat er slechte dingen gebeuren op aarde. Deze slechte dingen zijn collateral damage, nevenschade. God is naar mijn idee nooit de bron van kwaad. Ik ben er van overtuigd dat God volledig goed is en ten diepste liefdevol. Soms zijn er alleen consequenties van die geestelijke strijd die wij ervaren als kwaad. Dit is niet Gods bedoeling, maar soms vallen er burgerslachtoffers.’

Gift, schuld of straf

‘Dus ja, ik denk dat God ellende toestaat. In mijn geloofscrisis was ik daar boos over en daarna ook nog wel. Dat mag ook. Ik zie mijzelf met mijn handicap ook als een burgerslachtoffer; mijn handicap is niet door God gegeven. Mensen zeggen wel eens dat het een gift van God is, maar dat is beledigend, voor God en voor mijzelf. Ze zeggen dat ik er anderen mee kan zegenen, maar ik heb er super veel last van. Ik kan mij niet voorstellen dat dit Gods ideaalplaatje is. Ik kan er meer mee leven als slachtoffer van die strijd. Anderen denken dat mijn handicap een straf van God is, maar dat denk ik ook niet. Het is een logische consequentie van een gebroken wereld, geen straf uit wraak.’

Ik kijk Joël aan. Hij ziet de dingen die gebeuren als een gevolg van een gebroken wereld en niet als de schuld of de straf van God. Wat een vertrouwen. Ondanks alles blijft hij in een liefdevolle God geloven.

‘Wat ik heb geleerd, is dat God veel echter is dan dat je vaak doorhebt. God is veelzijdig, kleurrijk en is niet in een hokje te passen. Houd jezelf daarvoor open! Ik vorm God niet, Hij vormt míj. Je mag veel grilliger zijn dan je denkt: naar God toe, maar ook überhaupt. Zwakte, onzekerheid, onbekendheid in het leven, het lelijke in de mens: het mag er zijn, het mag bestaan. Het is oké.

Een halfjaar na mijn verbroken verloving ben ik naar een haptotherapeut gegaan om mijzelf te leren accepteren. Hier heb ik geleerd om mijn handicap te accepteren in plaats van te negeren, maar hier ben ik nog steeds niet mee klaar. Ik ben wel vooruitgegaan: twee jaar geleden had ik alleen over mijn handicap gepraat als een feitelijk gegeven en had ik niet durven noemen hoe het mij raakte op persoonlijk vlak. Nu gaat dat beter en houd ik mij er veel minder mee bezig.’

Zelfacceptatie

‘In 2019 heb ik veel moeten verwerken en heb ik moeten leren om mijzelf te accepteren zoals ik ben. Ik zit nu in rustig vaarwater in het staartje van de rivier. Ik ben nu eindelijk weer klaar voor een nieuwe relatie. Ik ben dus nooit boos op God geweest, maar soms ben ik er natuurlijk nog wel boos over, maar dan ben ik boos mét God.

Inmiddels ben ik senior en geef ik leiding aan de nationale teams van IFES. Ik begeleid verschillende collega’s en fungeer als coach. Ik heb deze studentenwereld dus eigenlijk nooit helemaal verlaten; mijn trouw en doorzettingsvermogen zorgen ervoor dat ik niet snel wegga ergens of wil opgeven. Doordat ik in mijn kindertijd geleerd heb om door te zetten in de omgang met mijn handicap, weet ik nu dat ik dingen wel kan als ik het probeer en doorga. Ik wil het werk dat ik doe verbeteren, niet doorschuiven. Ik ben gelukkig waar ik nu zit.

Ik ben dankbaar dat ik door mijn handicap, verbroken relatie en geloofscrisis heen ben gekomen. Ik ben blij dat mijn geloofsleven nu meer is geworden dan alleen theorie. Ik ben meer empathisch geworden en kan nu beter naar anderen luisteren en met hen meeleven. Ik durf nu sinds twee jaar geleden mijzelf te zijn, inclusief mijn gebreken. Ik ben minder onzeker, ik ervaar minder stress en ik voel mij ontspannen. Mijn familie heeft mij hierin ondersteund, samen met mijn vrienden en collega’s. Ik ben blij dat ik in mijn familie en in mijn werkomgeving van betekenis kan zijn.’

“Het zou op mijn grafsteen mogen staan: ‘ik ben gewoon oké”

‘Ik heb mogen leren zeggen: ‘ik heb dit, mijn geschiedenis, mijn beperking, mijn karakter; en dat is oké.’ Ik heb hier vrijheid in ontdekt. Christenen zeggen: ‘je bent geliefd’. Daar kan ik niet zoveel mee. Ik ben oké, dat is een minder hoogdravende uitspraak. Het zou op mijn grafsteen mogen staan: ‘ik ben gewoon oké’. Ik heb al die tijd gestreefd om meer dan oké te zijn, om de beste te zijn, maar nu ik daar niet meer naar streef, voel ik mij vrij.’

Download het artikel als pdf

Verder lezen?